texŭi, textum (3) ;
1. vóór iets weven; vand. overdr., voorwenden, als voorwendsel gebruiken, cupiditatem triumphi, Cic., m. acc. c. inf., Vell., Tac.
2. versieren, omzomen, vand. toga of tunica purpurā praetexta, of alleen toga praetexta, of subst., praetexta, ae, f. met purper omzoomd opperkleed (der hogere overheidspersonen, der koningen te Rome, der vrijgeboren kinderen tot de mannelijke leeftijd), Cic., Liv. ; meton., praetexta, ae, f. (sc. fabula), de nationale tragedie, waarin Romeinse helden optraden, Hor. | overdr., omboorden, van voren (met iets) bezetten, carmen primis litteris sententiā praetexitur, de beginletters van de versregels vormen een spreuk, Cic., natura omnia lenioribus principiis praetexuit, de natuur maakt overal zachte overgangen, Cic. ; in ’t alg., van voren bedekken, puppes praetexunt litora, Verg., ripas arundine, Verg., nationes Rheno praetexuntur, liggen achter de Rijn, Tac., fig., culpam nomine coniugii, bemantelen, Verg. ; versieren, Augusto praetextum nomine templum, Ov., littera praetexat fastigia chartae etc., mijn naam sta als opschrift boven enz., Tib.