I. praestō, adv. tegenwoordig, er (hier), bij de hand, gewl. pr. esse = aanwezig -, er -, bij de hand zijn, verschijnen, zich vertonen, vand. = ten dienste staan, dienen, zijn opwachting maken, ook alci, Cic. ; overdr., dienen, bevorderlijk zijn, alci, Cic., saluti tuae, Cic.
II. praesto, stĭti, stĭtum (en stātum), stātūrus (1) ;
I. intr., vooraanstaan, fig. = uitstekender -, de meerdere zijn, zich onderscheiden, inter suos, Cic., alqā re (in), Cic., in slechte zin, probro, Sall. ; c. dat. of acc., zich onderscheiden (boven iemd), (hem) overtreffen, alci, Ter., Cic., alci alqā re, Cic., alqm alqā re, Nep., Liv., praestat, het is beter, c. inf., Cic.
II. trans., a. eig., (voor iemd of iets) instaan, borg blijven, verantwoordelijk zijn, alqm of alqd, Cic., alqd alci, Cic., a vi, voor geweld, Cic., zo ook de alqa re of de alqo, wat betreft enz.,Cic.,m. acc.c. inf., Cic.
b. overdr., maken, doen, verrichten, waarnemen, suum munus, Cic., officium, vervullen, Caes. (ook alci, jegens iemd, Caes.), assuetam vicem (ambt), Phaedr., quae tibi iucunda praestabo, Cic. | houden, handhaven, fidem (zijn woord, belofte), Cic., Liv., pacem, Liv. | (iemd in een zekere toestand) houden, bewaren, alqm incolumem, Hor., socios salvos, Cic., praegn. = behouden, in goede welstand houden, rem publicam, Cic., alqm finibus certis, binnen de grenzen houden, Cic. | tonen, aan de dag leggen, bewijzen omnia, fidem, voluntatem, benevolentiam, Cic., refl., pr. se, zich vertonen, blijken, victoria se praestat, Ov., pr. se m. acc. van een praedicaat = zich tonen, - betonen, - gedragen, praesta te eum, Cic., se invictum, Ov. | onderhouden, bewaren, voortzetten, memoriam benevolentiae, Cic., consuetudinem, Vatin. in Cic. ep. | bewijzen, brengen, betonen, alci pietatem, Cic., honorem debitum patri, Cic. ; ook = geven, toestaan, stipendium exercitui, Liv., sententiam, zijn stem uitbrengen (van de senaat), Cic., terga alci, voor iemd vluchten, Tac. ; ook = betalen, voldoen. | (zeker)verschaffen, voluptatem sapienti, Cic.