entis, p. adi.
I. in ’t alg., (van plaats en tijd), tegenwoordig, persoonlijk, zelf, praesentem adesse, Ter., Caes., quo praesente, in wiens tegenwoordigheid, Cic., praesente nobis (= me), Com., praesens tecum egi, Cic., sermo, persoonlijk, Cic., iudicium, nu door de mensen geveld, Cic., praesenti tempore, Ov., en in praesenti (sc. tempore), thans, Cic., in praesens (tempus), voor het ogenblik, Cic., evenzo ad pr. tempus, Iust., en alleen ad praesens, Tac., in rem praesentem venire, zich ter plaatse vervoegen, Cic., in re praesenti, ter plaatse, Liv. ; subst., praesentia, ium, n. de tegenwoordige omstandigheden, de toenmalige toestand, Suet. e. a.
II. praegn., ogenblikkelijk, onmiddellijk, pecunia, kontant, Cic., poena, Cic., diligentia consulis, terstond tussenbeide komende, Sall., decretum, dadelijk gemaakt, Liv., preces, terstond op het misdrijf volgende, Prop. | terstond -, snel werkend, sterk, krachtig, auxilium, Cic., memoria praesentior, levendiger, Liv., c. inf., o diva, praesens vel imo tollere de gradu mortale corpus, Hor. | klaarblijkelijk, duidelijk zichtbaar, ora, Verg., insidiae, Cic. | dringend, praesenti bello, in de drang van enz., Nep., iam praesentior res erat, Liv. | vastberaden, onverschrokken, animus, Cic., animo praesens, Ov. | helpend, gunstig, deus, Cic., dea, Verg.
