I. ae, f. (bijvorm van penna);
1. eig., veer, gewl. plur., de veren, vooral de sterke in de vleugels en de staart der vogels, de slag-, staartpennen, (ook aan een pijl enz.). | meton., de vlerken, vleugels, vand. spreekw., alci incidere pinnas, Cic.; poët., het vliegen, de vlucht.
2. overdr., vin, zwemvin (van de dolfijn); muurtop, tinne, muri, Liv.
II. zie pina.