1. trans., door iets doordringen = diep in iets indringen, iets doortrekken, doordringen, Illyricos sinus, Verg., Iust., gentes, ulteriora (vijandelijk), Vell., loricam corpusque (van heet zand), Curt.; overdr., alcs animum, indruk maken op enz., Tac.
2. intr., binnenkomen, -dringen, door-, indringen (eig. en overdr.), per angustias, Cic., ad urbes, Cic., in templa, Cic., intra valium, Liv.