pĕperci (minder vaak parsi), parcĭtum en parsuin (3);
1. (iets) sparen, (met iets) spaarzaam zijn of omgaan, (in iets) karig zijn, alci rei, Liv., alqd ald (voor iemd), Verg.
2. overdr., (iets of iemd) sparen, ontzien, verschonen, alci rei, Cic., sibi, Caes. | staken, zich hoeden voor, labori, Cic., lamentis, Verg., c. inf., Liv.; zich onthouden van, zich matigen in, c. dat., paree metu, vrees niet, Verg., auxilio, van de aangeboden hulp geen gebruik maken, Cic., luminibus, ergens niet heen zien, Ov., a caedibus, Liv.