Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Ōtĭōsus

betekenis & definitie

1. eig., veel vrije tijd hebbend, werkeloos, vrij, vacantie hebbend, zonder bezigheden. | in ’t bijz., zonder ambt, vrij van ambtsbezigheden, vand. stil -, voor de wetenschap levend, zich met letterkundige studies bezighoudend, letterkundige, in ongunstige zin = zich zelf de vrije teugel latende (van de redenaar); (van zaken) zonder bezigheden, vrij, dies, Cic., alci otiosum est c. inf., iemd maakt er een tijdverdrijf van, te enz., Tac.; (in het staatkundige) onverschillig, neutraal, rustig, vreedzaam, spectatores otiosi Leuctricae pugnae, Cic., dignitas, Cic., subst., otiosi, neutrale burgers, Cic., ook = vreedzame burgers, Tac.

2. overdr., rustig, zorgeloos, onbekommerd, animus, Ter., otiosum Fadium reddere, Cic.; overtollig, sermo, Quint.

< >