ĭnis, m.
1. a. in ’t alg., rij, reeks, orde, ordine, = op de rij af, Ter., Cic., of = behoorlijk, Cic., ex ordine, = op de rij af, in volgorde, Ter., Cic., of = in eens door, Verg., of = dadelijk, terstond, Verg., in ordinem, Cic., of in ordine, Verg., op de rij af, in volgorde, nullo ordine, ongeordend, Caes., extra ordinem = buiten de regel, buitengewoon, Cic., of = tegen alle orde, - gewoonte, Cic.
b. in ’t bijz., rij = laag. | rij (banken of zitplaatsen), en wel: van roeibanken, Verg., Plin.; in quattuordecim (ordinibus) sedere, op de veertien rijen banken (der ridders in de schouwburg) zitten, ridder zijn, Cic. | gelid, ordines explicare, uitbreiden, Liv.; afdeling, centurie, compagnie, ordinem ducere, een centurie aanvoeren, centurio zijn, Cic., Caes.; alqm in ordinem cogere, noodzaken in het gelid te gaan, fig. = iemds waardigheid verminderen, vernederen, achteruitzetten, Liv., nimium in ordinem se ipsum cogere, bijzonder gesteld zijn op zijn waardigheid, Liv.; meton., de post van centurio, ook = de centurio zelf, ordines primi, de centurio’s der eerste compagnieën, Caes., Liv. | stand, klasse (van burgers), ordo amplissimus of senatorius, senaat, Cic., hic ordo, dit college (van de senaat), Cic., en zo in koloniën en municipiën, ordo Mutinensis, Tac., ordo equester, ridderstand, Cic., ordo pedester, de klasse van de burgers, die te voet dienen, Liv.; in ’t alg., stand, klasse, afdeling, rang, publicanorum, libertinorum, scribarum, Cic.
II. orde = behoorlijke volgorde (verloop, gang, toedracht), ordelijke inrichting, - gesteldheid, rerum, Cic., annalium, Cic., in ordinem se referre, weer in orde komen, Cic., res in ordinem adducere, Cic., of redigere, Cornif. rhet., in orde brengen, ordines temporum explicare, de gebeurtenissen chronologisch ordenen, Cic., ordinem conservare, tenere of sequi, Cic., ordinem immutare, Cic.