1. i, m., naam van verschillende bergen; het bekendst is die op de grenzen van Macedonië en Thessalië, verblijfplaats der Griekse goden, vand. (poët.) meton. = de hemel. | beroemd fluitspeler en leerling van Marsyas.
2. i, f. stad in Lycië bij de berg Olympus.
Daarv. Olympēni, ōrum, m. de inw. van O., Olympenen.