Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Offĭcĭum

betekenis & definitie

ĭi, n.

1. plicht, verplichting, beroep, officium suum servare of exsequi, Cic., officio fungi, Cic., officium suum deserere of ab officio discedere of officio suo deesse, zijn plicht verzuimen, Cic.; verder = plichtsbesef, plichtsbetrachting. | in ’t bijz., onderworpenheid, gehoorzaamheid (van overwonnenen), in officio esse, Caes., officio continere, Caes.
2. elke plichtmatige handeling. | in ’t bijz., dienstvaardigheid, hoffelijkheid, beleefdheid; liefdedienst, dienst; hulde-, eerbetoon (bij openbare gelegenheden), honneurs, urbana officia, Nep., officium facere, Hor., suprema officia, laatste liefdedienst (nl. de vergezelling van het lijk), Tac.; dienst = ambt, verrichting, bezigheid, maritimum, zeedienst, Caes., legationis, Caes., officium militiaeque labor, Ov.

< >