Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Offendo

betekenis & definitie

fendi, fensum (3);

1. intr., tegen iets aanstoten of aanslaan, solido (dat.), Hor., absol., qui in tantis tenebris nihil offendat, Cic.; praegn., (tegen iets aanstotend) schade lijden, verongelukken (van schepen). | overdr., een fout begaan, misdoen, in alqa re, Cic., in eo, quod etc , Nep., si quid offenderit, Cic.; (aan iets of iemd) zich stoten, aanstoot nemen, (iets) opvallend vinden, in alqo of in alqa re, Cic.; aanstoot geven, opvallen, quum consulare nomen offenderet Liv., apud alqm, Cic.; in gevaar of ongeluk geraken, schade lijden, in de oorlog = een nederlaag lijden, absol., Caes., apud indices, veroordeeld worden, Cic.
2. trans., tegen iets stoten, slaan, zich tegen iets stoten, caput, Liv., caput ad fornicem, Quint., pes offensus, die men gestoten heeft, Ov.; praegn., (op iemd of iets) stoten, aantreffen, vinden, alqm imparatum, Cic.; kwetsen, bezeren, lotus vehementer, Cic. | overdr., beledigen, krenken, kwetsen, alqm of alcs animum, Cic., maar animum in alqo, zich door iemd beledigd gevoelen, Cic. mediaal offendi = zich beledigd -, gekrenkt gevoelen, wrevelig -, toornig worden, alqd re. Hor., m. acc. c. inf. Suet.

Part. offensus, beledigd, toornig, wrevelig, ook alci, Cic.; aanstotelijk, gehaat, ook alci, Cic.

< >