Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Mūnus

betekenis & definitie

nĕris, n.

I. werk, taak, bezigheid, plicht, functie, dienst, ambt. | (in de staat) dienst, post, ambt, vand. plur. munera rei publicae vaak = staatkundige werkkring, Cic.; last, belasting. | (van een soldaat) bezigheid, werk, dienst, post, munere vacare, vrij zijn van dienst, Liv.

II. a. liefdedienst, dienst, gunstbewijs, genade; vand. (poët.) munere alcs rei, met behulp, door middel van enz., Verg. | in ’t bijz., liefdedienst aan een. dode bewezen (tranen, weeklachten, geschenken, inz. begrafenis).

b. geschenk, gave, gift, alci munus mittere, Cic., alci alqd muneri mittere of dare, Nep., en (poët.) munera Bacchi of Liberi, van de wijn, Verg., Hor., m. terras, veldvruchten, Hor., m. Cereris, van het brood, Ov. | in ’t bijz., offergave, offer (voor de goden), ook = lijkoffer; geschenk (der magistraten aan het volk), nl. toneelvoorstellingen en andere openbare vermakelijkheden, feest, vooral een gladiatorenspel, volledig, m. gladiatorium, Cic., doch ook alleen munus, Cic., m. of m. gl. dare, Cic., of edere, Liv., zulk een spel geven, ook = een voor het volk opgericht gebouw, Pompeii munera, theater, Vell., en vand. misschien overdr. van de wereld, architectus tanti muneris, Cic.

< >