1. ĭi, m. zoon van Juppiter en Maia, de bode der goden, god van handel en verkeer, van redekunst, gymnastiek en dgl.; meton. = standbeeld van Mercurius, een Herme.
2. ĭi, m. overdr., als sterrenbeeld, Mercurius. | daarv. Mercŭrĭālis, e, Mercuriaal, van M.; viri, geleerden en dichters, inz. lyrische, daar Mercurius de uitvinder van de lier was, Hor.; subst., Mercuriales, ĭum, m. de handelaars, kooplieden, die te Rome een college vormden.