ūs, f.
I. eig. en fig.
a. in ‘t alg., hand, tenere in manu, Cic., of alleen manu, Ov., ad manum accedere, (van dieren) uit de hand komen vreten, Cic., (van mensen) zie I. b, venire ad manum alci, in iemds bereik komen, zich voordoen, Liv., adire manum alci, zie 2. adeo. | (spreekw.) manum de tabula, zie tabula. | manu tenere, zeker weten, Cic., manibus teneri, klaarblijkelijk zijn, Cic. | in manibus esse, = in handen zijn, Cic., = in bewerking (in de pen) zijn, Cic., = nabij -, tegenwoordig zijn, Cic., = in behandeling zijn, thans gedaan worden, Cic. | habere in manibus alqm, iemd op de handen dragen, Cic., habere in manibus alqd, onder handen hebben, Cic. | ad manum, bij de hand, ter hand, esse Liv., habere, Cic.; sub manu of manum, bij de hand, in de nabijheid, Planc. bij Cic. ep., vand. zonder moeite, terstond, Sen., Suet.; de manu (met eigen hand) faxere, Cic.; de manu in manum (van hand tot hand) tradere, Cic.; per manus = met de handen, trahere, Caes., per manus servulae servatus, door de hulp enz., Cic., ook = van hand tot hand, Liv., en zo fig. traditae per manus religiones, van vader op zoon overgeërfd, Liv., ook = met geweld, Sall.; prae manu, voor de hand, in gereedheid, esse, Pl., si paulum dederis prae manu, Ter.; inter manus = met de handen, auferri, Cic., ook = onder (in) de handen, Cael. bij Cic. ep., ook = zonneklaar, Verg. | manibus pedibusque, met handen en voeten, d. i. met hand en tand, met alle mogelijke inspanning, Ter., manibus aequis, met gelijk succes, zonder beslissing, dirimere pugnam, Liv., zo ook aequā manu discedere, Sall. | manum dare, de hand geven, alci, Quint.; manus dare, Cic., of dare manus victas, Ov., of manus dedere, Verg., zich overgeven, erkennen dat men overwonnen is. | manu venerari, door een kus op de hand (zoals ons: kushandje), Tac. | servus a manu, schrijver, secretaris, Suet.
b. in ’t bijz., vuist = persoonlijke dapperheid, gewapende hand, usu manuque, Caes., manu fortis, Nep., manu capere urbes, Sall., vgl. confero, I en 2. consero, 2. | gevecht, gewelddadigheid, non manu neque vi, Sall., ad manum venire, Liv., of accedere, Nep., handgemeen worden, zo ook in manus venire, Liv., proelium in manibus facere, man tegen man strijden, Sall.; committere manum Teucris, Verg. | macht, geweld, in manu alcs esse of positum esse, in iemds macht staan, Cic., manu mittere of emittere, zie manumitto en emitto, II, a, convenire in manum (van een vrouw), door huwelijk (usus confarreatio of coëmptio) in de macht van een man komen. Cic. | (van kunst of handenarbeid), manu quaerere, Cic., manu sata, graan door mensen gezaaid, Caes., in ’t alg., tegenover de natuur, aqua pluvia manu nocens, dat de buurman nadeel toebrengt, daar het over zijn grond geleid wordt, Cic.
II. meton., de hand, d. i. de arbeid van de kunstenaar of arbeider, manus pretium, zie manupretium, extrema manus non accessit eius operibus, Cic., aptius a summa conspiciare manu, laat u liever zien, wanneer gij de laatste hand aan uw toilet gelegd hebt, Ov. I handschrift, ook = stijl, redii ad meam manum, nu schrijf ik zelf, Cic., Alexidis, Cic., artificum, Verg.
III. overdr., snuit (van een olifant). | m. ferrea, ijzeren enterhaak, Caes., Liv. | schaar, in ongunstige zin = bende; poët., volk = arbeiders (voor de scheepsbouw); gewapende bende, corps, manum lacere, Cic., of conducere, cogere, Caes.