1. taai, vand. ook = buigzaam, meegevend, en poët. = slank, ook = kleverig.
2. overdr., langzaam, traag, ignis, Ov., pugna, Liv., marmor (zeespiegel), rustig, onbeweeglijk, Verg., remedia, langzaam werkend, Curt., carbones, langzaam brandend, Ov., lentiorem facere spem, de vervulling der hoop vertragen, Liv. | in ’t bijz., (van stijl en voordracht) slepend, stijf; lui, nalatig, traag (in het betalen, lenen); rustig, behagelijk, geduldig, in ongunstige zin = flegmatiek, ongevoelig, achteloos, onverschillig; stijfhoofdig; lang durend, lentus abesto, blijf lang weg, Ov.; langzaam makend, zwaar.