Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Laurĕus

betekenis & definitie

1. adi. van de laurierboom, laurier-, corona, laurierkrans, Cic. ( zie 2.).

2. subst., laurea, ae, f. laurierboom; laurierkrans, -tak, als sieraad van de beelden der voorouders, van zegetijdingen van triumferenden, inz. echter als hoofdsieraad van Apollo (daar de laurierboom hem gewijd was) en der dichters; meton., triumf, overwinning.

< >