ae, f.
1. het verstopt -, verborgen zijn, in quibus (balneis publicis) non invenio quae latebra togatis hominibus esse possit, hoe lieden, die de toga dragen, er verborgen kunnen zijn (blijven), Cic., latebrae lunae, maansverduistering, Lucr.
2. concr., schuilplaats, -hoek, geheim toevluchtsoord, gewl. plur.; vand. poët., latebrae animae, de geheime zetel van het leven, Verg., latebrae uteri, de buikholte, Verg., latebra teli, de plaats waar de pijl zit, Verg. | overdr., schuilplaats, toevlucht; in ’t bijz., uitvlucht, voorwendsel, verontschuldiging.