Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Lāna

betekenis & definitie

ae, f.

1. wol (van dieren, vooral van schapen), poët., vellera tenuia lanae, schapenwolkjes, Verg., lanam ducere, Ov., of trahere, Iuv., of facere, Lucr., spinnen, spreekw. rixari de lana caprina, over ’s keizers baard, Hor.; meton., het wolspinnen, lanae dedita, Liv., cogitare de lana sua, slechts aan enz., Ov.; ook = wollen lap, -stof. |
2. het wollige (van vruchten), de wollige of vezelige draden (van planten); inz. = boomwol.

< >