i, n.
1. gereedschap van allerlei aard, werktuig, akkergereedschap, bagage, inventaris, uitrusting, sieraad (sing. collectief en plur.).
2. overdr., voorraad, arsenaal (van een redenaar); werktuig, middel, hulpmiddel, c. gen. subi., oratoris, Quint., c. gen. obi., regni, Cic., luxuriae, Sall., m. ad, ad obtinendam sapientiam, Cic. | in ’t bijz., bewijsmiddel, getuigenis, oorkonde voor enz., b.v. tribunatus, Cic.