Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Ĭnĕo

betekenis & definitie

ĭi (zelden īvi), ītum, īre;

1. intr., ergens binnen-, ingaan, intrekken. | overdr., (van tijd) aanvangen, beginnen.
2. trans., ingaan, binnengaan, betreden; bespringen. | overdr., (een tijd) beginnen, b.v. initā aestate, Caes.; (een werkzaamheid, ambt enz.) aanvaarden, beginnen, op zich nemen; verder = ondernemen, zich met iets inlaten of belasten enz., aliquam viam (een weg inslaan), Liv., cursus, aanstormen, Verg., formam vitae, een levenswijze aannemen, Tac., somnum, inslapen, Verg., consilium, een plan vormen, b.v. de alqa re, Cic., gratiam ab alqo, Cic., of apud (ad) alqm, Liv., of alcs, Cic., zich iemds gunst of dank verwerven, zich bij iemd bemind maken, quia plures ineuntur gratiae, veler gunst of dank, Cic., numerum, een telling houden, Caes., rationem, een berekening maken, Caes., inire subducereque (de uitkomst opmaken), fig. = rijpelijk overleggen, Cic., societatem cum alqo, een verbond sluiten, Cic., suffragia, stemmen, Liv.

< >