ōnis, f. het indrukken, overdr.
1. (van de uitspraak) explanata vocum impressio, goede articulatie, Cic.; (bij de oratorische numerus) impressiones, heffingen en dalingen, Cic.
2. de indruk (der verschijnselen op de ziel).
3. het op iets indringen, aanval, inval, overval.