cĭdi (3);
1. eig., ergens van afvallen, neervallen, instorten; poët. praegn. = in zijn graf zinken, sterven.
2. overdr., toto pectore, geheel uit iemds hart verdwijnen, Tib., spe, Suet., de spe, Ter., a spe societatis, Liv., teleurgesteld worden in enz. | vervallen, in fraudem, Cic.; diep zinken; fiasco maken.