1. ruw, ruig, borstelig, stijf staande. | overdr., ruw, ongepolijst, afstotend, in goede zin = eenvoudig, vita, Cic., oratio, Cic., numerus, ongeregeld, Hor.
2. (van koude) rillend, huiverend, sidderend; huivering veroorzakend, koud. | overdr., huiveringwekkend, ontzettend, verschrikkelijk.