(ĕrus), i, m. de heer des huizes, huisheer, -vader, Cic., maior et minor, de heer en de zoon des huizes, Pl.; poët. overdr., in ’t alg., gebieder, beheerser, bezitter.
hesternō
adv. gisteren.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: