Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Grandis

betekenis & definitie

1. eig., groot, epistola, Cic., hordea, met grote korrels, Verg.; groot, opgeschoten; (van de stem) sterk; (van leeftijd) hoog, gevorderd, (van personen) op jaren, bejaard, grandis natu, Cic., of aevo, Ov., Tac., en alleen grandis, Ter., Cic.

2. overdr., aanzienlijk, gewichtig, treffend. | in ’t bijz., (van uitdrukking) verheven; (van personen) edel, verheven.

< >