i, n.
1. eig., diefstal.
2. overdr. meton., het gcstolene; geheime handeling, vand. furto, heimelijk, tersluiks, Liv., Verg. | in ‘t bijz., heimelijke minnarij, - samenkomst van verliefden; schelmstreek, schurkerij; verrassing, overrompeling; uitvlucht.