Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Fŏvĕo

betekenis & definitie

fōvi, fōtum (2);

1. eig., koesteren, verwarmen, warm houden, verkwikken. pullos pennis, Cic., amplexu, omarmen, Verg.; in ’t bijz., (ter genezing) betten, baden, verkwikken, vand. poët. = genezen, ora illo (flore), Verg., en = doen steunen, laten rusten, colla, Verg. | meton., (een plaats als ’t ware) warm houden = er zich voortdurend ophouden, - bezighouden, castra, zich in de legerplaats verschanst houden, Verg; (een tijd) zonder onderbreking (met iets) doorbrengen, inter se hiemem luxu, doorzwelgen, Verg.
2. overdr., bij zich voeden, vota animo, Ov.; koesteren, troetelen, alqm, Cic., vleien, sensus hominum, Cic.; begunstigen, ondersteunen, bevorderen, voluntatem patrum, Liv., alqm certa spe, Liv.

< >