1. eig., vastmaken, bevestigen; versterken, beveiligen, dekken.
2. overdr., sterk, duurzaam, onaantastbaar maken, waarborgen, gradum, vaste voet krijgen, Curt., rem publicam, Cic., fidem invicem, elkaar beloften van trouw geven, Curt., civitates obsidibus, zich van de trouw der staten door gijzelaars verzekeren, Hirt. | (physiek) versterken, sterken, krachtig maken; (moreel, geestelijk) sterken, stalen, tot kalmte brengen, opwekken, bemoedigen, opbeuren, pass. mediaal = zich herstellen, - vermannen; bekrachtigen, bevestigen, bewijzen.