1. eig., afmatten, vermoeien, itinere fatigati, Caes.; poët., messes, verstikken (van onkruid), Ov., silvas, zonder ophouden doorjagen, Verg., diem noctemque remigio, zonder ophouden varen, Verg.
2. overdr., te doen geven, geen rust laten. | in 't bijz., (met woorden) bestormen, onophoudelijk aandrijven, socios, Verg., alqm precibus, Liv.