Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Dĭurnus

betekenis & definitie

1. dagelijks, van een dag, dag-. | subst., diurnum, i, n. rantsoen, Sen., ook = dagboek, Iuv.; diuma, ōrum, n. = acta diuma (zie acta), Tac., Suet.

2. bij dag gedragen, ondernomen, geschiedend enz., bij dag, dag-, labor, Cic., lumen, dag-, zonlicht, Ov., Sen., currus, zonnewagen, Ov.

< >