tĭnŭi, tentum (2);
1. eig., uiteen-, gescheiden -, verwijderd houden, scheiden, ook overdr., b.v. distineor et divellor dolore, ik word geheel verscheurd door de smart, Cic.; in 't bijz., ophouden, van de ene dag tot de andere uitstellen, vertragen.
2. (de vijand) verhinderen zich te concentreren, (strijdkrachten) van elkaar gescheiden houden. | iemds opmerkzaamheid enz. op verschillende wijzen in beslag nemen, verstrooien.