ae, f.
I. eig., curie, een der 30 afdelingen, in welke Romulus de patricische geslachten verdeelde, waarvan elk weer in 10 gentes gesplitst was.
II. meton.
a. eig., de vergaderplaats -, het gebouw ener curie, de curie, curiae veteres, de oude, oorspronkelijke, aan de oosthoek van de Palatijnse heuvel, Tac.
b. overdr., van andere dergelijke vergaderplaatsen; een gebouw voor senaatszittingen, curie, curia Hostilia, Liv., gewl. alleen curia, Cic.; vand. curia als onderpand of symbool van recht en wet, Cic., Hor.; meton., = senaat. | curia Pompeia of Pompei, door Pompejus gebouwd, vergaderplaats van de senaat, na de daar gepleegde moord op Caesar voor altijd gesloten, Cic., Suet. | curia Saliorum, ambtsgebouw der Saliërs op de Palatijnse heuvel, Cic. | raadhuis, vergaderplaats van niet-Romeinse hogere ambtenaren, als op Salamis, Cic., te Syracuse, Cic. enz.