ūs, m.
I. verzorging (van akkers, bomen enz.), bewerking, bebouwing, ontginning, cultuur; plur. meton., ontginning, aanplanting, plantage, plantsoen.
II. in ruimere zin
a. (met betrekking tot het lichaam): verzorging, onderhoud, voeding; levenswijze, -inrichting (volledig cultus vitae, Cic.), praegn. = weelderige levenswijze; opschik, sieraad, pracht, kleding, garderobe, toilet, overdr., versiersel, schoonheid der rede. | (met betrekking tot de geest): opvoeding, ontwikkeling, beschaving.
b. beoefening, litterarum, Sen.; animi, geestelijke bezigheid, Cic. | (van een godheid) verering, aanbidding, eredienst; (van een mens) verering, hulde.