trīvi, trītum (3);
1. in engere zin, fijnwrijven, stukwrijven, -breken, verbrokkelen, ineendrukken, kneuzen.
2. in ruimere zin, afslijten, verslijten, vand. = vernietigen, verdelgen, in ’t alg., iniurias quasi voluntariā oblivione, vrijwillig uit de herinnering uitdelgen, Cic.; (als waardeloos) met voeten treden, geringschattend behandelen. | in ’t bijz., (door veelvuldig gebruik) af-, verslijten, langzamerhand vernietigen, uitputten, vand. se conterere en het pass. conteri mediaal, zich (geestelijk) aftobben, se in musicis, Cic., conteri in causis, Cic.; (een tijd) doorbrengen, ook in ongunstige zin = laten voorbijgaan, verspillen; (moeite) besteden, ten koste leggen, vooral in ongunstige zin = vergeefs aanwenden; (in rede en geschrift) verbruiken, uitputten, in ongunstige zin = afzagen.