antis, p. adi.,
I. eig., zich gelijk blijvend, bestendig, vast, onbeweeglijk, onveranderlijk, regelmatig.
II. overdr.,
a. (van de rede) gelijkmatig uitgewerkt, harmonisch.
b. (van toestanden enz.) in ’t alg., vast, onveranderlijk, bestendig. | in ’t bijz., (van leeftijd) bezadigd; (van opgaven, geruchten, enz.) gelijkluidend, overeenstemmend; (van personen) vast in denk- en handelwijze, vast van karakter, bezadigd, consequent, standvastig, volhardend, inimicus, hardnekkig, Nep.