I. sĕvi, sĭtum (3), bezaaien, beplanten; overdr., met iets bezwaren, onder iets gebukt doen gaan. | zaaien, planten, ook = zetten, plaatsen, stili caeci mirabilem in modum consiti, Auct. bell. Afr.
II. sĕrŭi, sertum (3);
1. in ’t alg., aaneenknopen, -hechten, -schakelen, -scharen, verbinden; ook overdr., aanknopen, sermonem, Curt. | (iets in zijn delen) samen-, aaneenhechten, sagum spinā, Tac.; ook praegn., (iets uit afzonderlijke delen enz.) samenvoegen, tegumen ferreis laminis, Tac., lorica conserta, hamis auroque trilix, maliënkolder van driedubbel gouddraad, Verg.
2. in ’t bijz., (liefkozend) tegen iets aan drukken of vlijen, latus lateri, Ov. | (vijandelijk) bij elkaar brengen, manum of manus, handgemeen worden, slaags raken, Cic., Caes., Liv., evenzo pugnam, certamen, proelium, Liv., acies conserta, een gevecht, waarin men handgemeen is geworden, Tac., navis conseritur, raakt slaags, Liv., ook absol. = zich in een gevecht inlaten, cum levi armatura, Liv.; overdr., haud ignotas belli artes inter sese, tegen elkaar optreden met enz., Liv. | (als rechtsterm) ex iure manum conserere, een eigendomsproces openen, doordat beide partijen de hand leggen op het betwiste voorwerp, Enn. bij Cic., alqm ex iure manum consertum vocare, iemd tot zulk een eigendomsproces dagvaarden, Cic. (oude formule).