duxi, ductuin (3);
I. trans.,
a. in ’t alg., samenvoeren, -brengen, -trekken, verzamelen, verbinden, copias suas, Caes., ook van abstracta, propositionem et assumptionem in unum, samenvatten, Cic. | voor geld in zijn (tijdelijk) bezit brengen = pachten, huren, lenen, (soldaten) in soldij nemen; part. als subst., conductum, i, n. het gehuurde (gehuurde woning enz.), Cic., conducti
orum, m. huurlingen, huurtroepen, Hor., Nep.
b. in ’t bijz., (de opbrengst van tollen enz.) pachten; (tegen betaling de uitvoering van een bouwwerk, leverantie enz.) op zich nemen, aannemen.
II. intr. (slechts in de 3de pers. sing. en plur. en in de inf.), (tot iets of voor iemd) bijdragen, voordelig -, nuttig -, dienstig zijn, absol., Cic., saluti tuae, Cic., ad vitae commoditatem, Cic.