1. in ’t alg., schenken, af staan, geheel overgeven, toekennen. | overdr., overlaten, prijsgeven, opofferen, wijden.
2. in 't bijz., (iemd een schuld) kwijtschelden, alci alqd, Cic., voor-klassiek alqm alqd, Ter. | overdr., (een misdaad) vergeven, ald crimen, Cic.; (ter wille van iemd een misdaad of de dader) ongestraft laten, vergeven, begenadigen, dolorem suum alcs precibus, Caes., filium alci, Cic.