vēni, ventum (4);
1. om iets heen komen, vand. = om iemd of iets heen lopen, iemd of iets omgeven, omringen.
2. (als vijand) omsingelen, insluiten, vand. in het nauw brengen en zo overweldigen. | overdr., omstrikken, in het nauw -, in gevaar -, en zo ten val brengen; in ’t bijz., iemd bedriegen, oplichten, alqm pecuniā, Cic.