1. ĭi, n. de waarneming en uitlegging der voortekens (vooral van de vogelvlucht, vgl. auspicium), augurium capere, de voortekens waarnemen, Liv., Suet., augurium salutis, waarneming der voortekens in vredestijd, om te weten te komen, of men de godheid mocht smeken om het heil van de staat (de salute), Cic. | overdr., elke profetische uitlegging, waarzegging, voorspelling; voorgevoel.
2. ĭi, n. meton., waarzeggerskunst. | voorteken, dat zich aan de augur vertoont, vooral een vogel, augurium accipere, aannemen (als gunstig), Liv.; overdr., teken, voorteken in ‘t alg.