auxi, auctum (2);
1. doen groeien, -gedijen.
2. eig., vergroten, vermeerderen. | overdr., vermeerderen, versterken, verhogen, alcs animum, moed, Cic.; vergroten = groter, erger voorstellen, dan het is; verhogen verheffen, prijzen, verheerlijken, verfraaien; rijkelijk voorzien, overladen, begiftigen, verrijken, alqm divitiis, scientiā, Cic., ook zonder abl., iemd aan vermogen, aanzien en eer helpen, vooruitbrengen.
Archaïstisch, auxitis = auxeritis.