āvi en ŭi, ātum en (niet bij Cic.) ĭtum, āre
1. eig., ergens aanbrengen, aan of tegen iets voegen, leggen, doen leunen, zetten, se ad flammam, dicht bij de vlam komen, Cic., se applicare of mediaal applicari trunco (arboris), Iust., Curt., coniuges captis, toevoegen, Curt., praefectos lateri eius, zich bij hem doen aansluiten, Curt., corpora corporibus, zich nauw aan elkaar aansluiten, Liv. | overdr., iets met iets verbinden, aan iets toevoegen; se ad etc., zich (met een verzoek, als vriend enz.) tot iemd wenden, bij hem aansluiten, se ad alqm quasi patronum, Cic.; ten laste leggen, eidem talia crimina, Plin. ep.; bij iets aanwenden, finitionemin alqd, Quint.
2. eig., richten of wenden naar, navem ad alqm, sturen, Cic., navem ad terram, aanleggen, landen, Caes., vand. absol. applicare,Liv., en applicari,Ov. = aanlanden, landen; poët. overdr., Creteis regionibus applicat angues, stuurt haar drakenwagen naar enz., Ov. | overdr., op iets richten, tot iets wenden, aures modis, Hor., se ad eloquentiam, zich toeleggen op, Cic.