īvi en ĭi, ītum (3), naar iets reiken,
1. in ‘t alg., naar iets grijpen, solem manibus, Cic., appeti senes, nl. hun hand om die te kussen, Cic. | iets begeren, naar iets verlangen, tot iets geneigd zijn, iets zoeken.
2. in ’t bijz., naar een plaats gaan of trekken, die opzoeken, mare terram appetens, zich tegen het land aan dringend, Cic., munitionibus alia atque alia loca, steeds meer ruimte innemen (van een stad), Liv. | vijandelijk losgaan op, aangrijpen, aanvallen, bedreigen, alqm lapidibus, Cic.; overdr., fata Veios appetebant, bedreigden Vei, Liv. | (van tijd) naderen, in aantocht, ophanden zijn.