1. in compar. en superl., gewichtiger, gewichtigst, vand. wat iemd na aan het hart gaat, belangstelling inboezemt, nihil antiquius habere = niets als belangrijker beschouwen.
2. oud = vroeger, voormalig, subst., antiquum obtinere, de oude zeden of aard bewaren, Com., poët. in ’t alg. = vroeger, verlopen; oud = van de oude stempel, ouderwets, degelijk. | absol., wat sedert lange tijd bestaat of gebruikelijk is, oud, overoud, veeljarig, ook = eerwaardig, heilig; subst., antiqui, ōrum, m. de ouden, voorvaderen, en antiqua, orum, n. het oude, de oudheid, ook voorbeelden uit de oude tijd.