cessi, cessiim (3),
1. in 't alg., voor-, vooruitgaan, agmen, Caes., ook absol., Caes.; overdr., (van tijd) voorafgaan.
2. in ’t bijz., vooruitijlen, inhalen, legiones, Cic., ook absol., Caes. | overdr., de voorkeur verdienen boven, overtreffen, pecudibus, Cic., alqm scientiā, Caes., alqm in doctrinis, Nep., ook absol. = zich onderscheiden, uitmunten.