Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Angustus

betekenis & definitie

1. eig., (van plaatsen) eng, nauw, smal; plur. subst.,angusta viarum, Verg., Tac. | (van andere zaken) habenae, strak, Tib., spiritus angustior, kort, Cic.

2. overdr., in angustum concludere, adducere, deducere, beperken, Cic. | (van de tijd) beperkt, krap toegemeten, kort. | (van bezit, vermogen) krap, bekrompen, onvoldoende, gering. | (van andere uitwendige levensomstandigheden) beperkt, benauwd, bedenkelijk, gevaarlijk, fides angustior, verzwakt krediet, Cic.; subst., angustum, i, n. klem, bedenkelijke -, gevaarlijke toestand, verlegenheid, nood. | (van gemoed en karakter) klein, kleingeestig, bekrompen. | (van de voordracht, de rede enz.) gedrongen, kort; (van inhoud) bekrompen, kleingeestig, op kleinigheden ingaande, interrogatiunculae, Cic.

< >