Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Alpēs

betekenis & definitie

ĭum, f. de Alpen; men onderscheidde in de oudheid: A. maritimae, de Zee- of Ligurische Alpen; A. Cottianae of Cottiae, de Cottische Alpen; A.

Graiae, de Grajische of Grauwe Alpen; A. Poeninae, de Penninische Alpen (in Savoje en Piemont); A. Lepontiorum, de Lepontische Alpen (in Grauwbunderland); A. Rhaetae (Raetae)of Rhaeticae, de Rhaetische Alpen; A. Tridentinae, de gebergten van Zuid-Tirol; A. Noricae, de Norische (= Salzburger) Alpen; A.

Carnicae, de Carnische (= Karinthische) Alpen; A. Inliae, de Iulische (= Krainer) Alpen; A. Dalmaticae, de Dalmatische bergketens. Daarv. Alpĭcus, tot de A. behorende, Alpen-, subst. Alpĭci, ŏrum, m. Alpenbewoners; Alpīnus, tot de Alpen behorende, Alpen-.

< >