adv.
1. eig., anders, op andere wijze, aliter alius, de een op deze, de ander op die wijze, de een zus, de ander zo, Cic., aliter ... atque (ac) of quam, anders ... dan, Cic. | praegn., anders = op de tegenovergestelde wijze, qui aliter fecerit, wie daartegen handelt, Sall.
2. overdr., anderszins, in het tegenovergestelde geval, anders.