Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Affīnis

betekenis & definitie

e, grenzend aan, gens affinis Mauris, Liv. I overdr., door huwelijk verwant, verzwagerd, alci, Cic., als subst. m. en f. aangetrouwde verwant = zwager, schoonzuster, -vader, -zoon, cognati et affines, verwanten in ‘t alg. en aangetrouwde verwanten in ’t bijz., Cic.; in iets betrokken, aan iets medeplichtig, rei capitalist Cic. facinori, Cic.

< >