(1), borrelen, bruisen enz.
1. (van het vuur) opvlammen; (van de werking van het vuur) borrelen, koken, warm -, drukkend zijn; van levende wezens = verhit zijn, gloeien.
2. (van het water) bruisen, schuimend golven; (van vloeistoffen) gisten. | overdr., hartstochtelijk, opgewonden, ten einde raad zijn, desiderio nostri, Cic., aestuare in alqo, van liefde voor iemd gloeien, Verg.; besluiteloos heen en weer geslingerd worden, in grote angst of onrust verkeren.